Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD8761

Datum uitspraak2008-07-25
Datum gepubliceerd2008-07-29
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/2304 WAO
Statusgepubliceerd


Indicatie

Weigering WAO-uitkering toe te kennen. Voldoende medische en arbeidskundige grondslag.


Uitspraak

06/2304 WAO Centrale Raad van Beroep Enkelvoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [Naam appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant), tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 6 april 2006, 05/1054 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellant en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv). Datum uitspraak: 25 juli 2008 I. PROCESVERLOOP Namens appellant heeft mr. J.J. Achterveld, advocaat te Leeuwarden, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 juni 2008, waar appellant met bericht van afwezigheid niet is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. G.A. Tellinga. II. OVERWEGINGEN 1. Bij zijn oordeelsvorming gaat de Raad uit van de volgende feiten en omstandigheden. 2. Het inleidend beroep richt zich tegen het besluit van het Uwv van 1 juni 2005 (hierna: het bestreden besluit) waarbij het Uwv heeft gehandhaafd zijn besluit van 27 januari 2005, strekkende tot de weigering van een uitkering aan appellant ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) per 11 oktober 2004 omdat de mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 15% bedraagt. 3. De rechtbank heeft, samengevat weergegeven, geen aanleiding gevonden om te twijfelen aan de juistheid van de gestelde beperkingen in de Functionele Mogelijkheden Lijst. De rechtbank heeft zich voorts kunnen verenigen met de functies zoals deze als grondslag voor de schatting in aanmerking zijn genomen, maar heeft het besluit onder toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht vernietigd met instandlating van de rechtsgevolgen. Dit omdat de motivering van de geschiktheid van de geselecteerde functies pas in beroep is gegeven met de rapportage van de bezwaararbeids-deskundige M.E. van der Molen. 4. In hoger beroep heeft appellant doen aanvoeren dat zijn belastbaarheid door de artsen van het Uwv is onderschat en dat hij niet in staat is de arbeid, zoals voorkomend in de geselecteerde functies, te verrichten. Ter ondersteuning is een rapportage van de verzekeringsarts F.H. Lutterop in geding gebracht. 5.1. De Raad is van oordeel dat het medisch onderzoek door de (bezwaar)verzekerings-artsen voldoende zorgvuldig is geweest en ziet met de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de door de verzekeringsarts B.M.J. Rozema Melissen vastgestelde beperkingen. 5.2. De Raad neemt in aanmerking dat de bezwaarverzekeringsarts T. Miedema op basis van dossieronderzoek en de overgelegde informatie van behandelend chirurg A.J. Verhoeff en huisarts K.E. Smedes genoegzaam heeft gemotiveerd waarom hij geen aanleiding heeft gevonden om de beperkingen anders vast te stellen dan door de verzekeringsarts Rozema Melissen reeds is aangegeven. 5.3. Ook het commentaar en de conclusie van deze bezwaarverzekeringsarts op de onderzoeksbevindingen van de verzekeringsarts Lutterop, worden door de Raad onderschreven. 5.4. Nu ook in hoger beroep niet is kunnen blijken van objectief-medische gegevens die steun verlenen aan de opvatting van appellant dat zijn belastbaarheid is onderschat, concludeert de Raad dat de medische grondslag van het bestreden besluit als juist kan worden aanvaard. 6. Aldus ervan uitgaande dat de beperkingen van appellant juist zijn gewaardeerd, heeft de Raad voorts geen aanknopingspunten gevonden om ervan uit te gaan dat de in aanmerking genomen functies niet passend zouden zijn voor appellant. De Raad sluit zich aan bij hetgeen de rechtbank dienaangaande in de aangevallen uitspraak heeft overwogen. 7. Het vorenstaande betekent dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 8. De Raad acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep; Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Deze uitspraak is gedaan door A.T. de Kwaasteniet. De beslissing is, in tegenwoordig-heid van W.R. de Vries als griffier, uitgesproken in het openbaar op 25 juli 2008. (get.) A.T. de Kwaasteniet. (get.) W.R. de Vries. CB